Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet werk en inkomen kunstenaars

 

Artikel 20 Verplichtingen verbonden aan uitkering
1
Het college kan aan de uitkering verplichtingen verbinden die verband houden met de aard en het doel van deze wet, die strekken tot vermindering of beëindiging van het beroep op deze wet of verplichtingen die zij nodig achten voor een doelmatige bedrijfs- en beroepsuitoefening.
2
De kunstenaar is verplicht:
a
naar behoren een administratie te voeren;
b
zich naar vermogen in te spannen om met zijn kunst zelfstandig in het bestaan te voorzien al dan niet in een gemengde beroepspraktijk;
c
aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag dat aan hem als uitkering wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is;
d
aan het college desgevraagd een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht terstond ter inzage te verstrekken, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet;
e
aan de adviserende instelling op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de uitoefening van de taken van de adviserende instelling;
f
zich naar vermogen in te spannen om gebruik te maken van de, op verzoek van de kunstenaar, aangeboden voorzieningen, bedoeld in artikel 21.
3
De kunstenaar legt de administratie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, uiterlijk binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar over aan het college:
1
uit eigener beweging over ieder kalenderjaar waarover uitkering is verleend als bedoeld in artikel 16, of
2
op verzoek van het college.
4
De verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen c en d, gelden ook voor de echtgenoot van de kunstenaar. Voorzover het betreft de echtgenoot die arbeid in een eigen bedrijf of zelfstandig beroep verricht, geldt de verplichting, bedoeld in het derde lid, ook voor de echtgenoot.
5
Het college stelt bij de uitvoering van deze wet ten aanzien van de kunstenaar en zijn echtgenoot op wie de verplichting, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, rust, de identiteit vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht en neemt de aard en het nummer daarvan op in de administratie.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •